Peter Lindbergh

  • Signed book
    a Difrent Vision on Fashion Photography
    24,5 x 34,5
  • Books
    Fotografie, Portfolio no. 47 Peter Lindbergh
    27 x 36 cm
  • Biography

    ‘Ik vind dat modefotografie thuishoort in modebladen,’ liet de Duitse fotograaf Peter Lindbergh eind jaren ’80 optekenen, ‘niet in galeries of musea.’ Gelukkig komt wijsheid met de jaren, zodat het Antwerpse Fotomuseum de komende maanden kan uitpakken met een indrukwekkende overzichtstentoonstelling van ’s mans oeuvre.


    Als er een toonaangevend tijdschrift is waarvoor Peter Lindbergh de afgelopen kwarteeuw niet heeft gewerkt, dan is de reden tweevoudig: 1) het tijdschrift kon hem niet betalen, en 2) hij vond het zelf niet toonaangevend genoeg om gratis voor te werken. ‘Als een project mij écht interesseert, speelt geld geen rol’, zegt Lindbergh in zijn studio in Parijs, waar hij halverwege ons gesprek naar een veilingsite surft om te kijken hoeveel een van zijn foto’s die dag bij Sotheby’s in Los Angeles heeft opgeleverd. ‘Vijftienduizend euro.’ De inmiddels 66-jarige fotograaf glundert. ‘Vijfduizend meer dan verwacht.’

    Er zullen die namiddag nog meer bedragen vallen en blijkbaar krijgen freelance fotografen ook extralegale voordelen. ‘Een magazine heeft mij ooit een luxueus appartement in New York aangeboden – boven op het loon dat ik gedurende vijf jaar zou ontvangen. Dat was goedkoper dan mij twintig keer per jaar van Parijs naar New York over te vliegen. Maar ik hou van Parijs; mijn gezin woont hier. Ik heb toen behoorlijk wat frequent flyer miles verzameld.’

    Mode is niet belangrijk

    Voor iemand die nooit echt in mode geïnteresseerd was, heeft Lindbergh in de sector een indrukwekkende carrière uitgebouwd. ‘Begrijp mij niet verkeerd’, zegt hij. ‘Ik heb mode graag. Op een feestje heeft iemand mij ooit verteld dat het voor veel mensen de enige artistieke uitlaatklep is: als je niet kan tekenen en je speelt geen instrument, dan is het samenstellen van de perfecte outfit misschien wel het enige waarmee je creatief bezig bent.’ Hij moet erom lachen: ‘Ik vond wat ik deed op slag minder irrelevant. Maar het heeft er helaas niet voor gezorgd dat ik zelf meer met mode bezig ben. Zie mij hier zitten in hetzelfde vormeloze hemd dat ik al jaren draag.’

    Het is vreemd om iemand als Peter Lindbergh zijn modewerk als irrelevant te horen bestempelen. ‘Zo denk ik er natuurlijk vandaag niet meer over, maar in het begin was het even wennen: het was helemaal niet mijn bedoeling om in de modewereld aan de slag te gaan en dan lijkt het allemaal zo belangrijk niet. Meer nog: mode is niet belangrijk. Mijn werk draait niet om de kleren, het draait om wie ze draagt – om de vrouwen die ik fotografeer. Af en toe krijg je af te rekenen met een opdrachtgever die dat niet begrijpt, maar de meeste modehuizen en magazines zijn in de eerste plaats op zoek naar een straf beeld.’

    En een mooi beeld? Lindbergh veert recht: ‘Wat is mooi? Ik vind de mooie covers van heel wat modebladen verschrikkelijk saai en lelijk – gephotoshopte horror. Ik voel niets bij de vrouwen die daarop staan, maar blijkbaar is dat nu het schoonheidsideaal. Als je mij dus zou vragen of het mijn taak is om vrouwen mooi te maken, dan is het antwoord neen. Ik ben opgegroeid in het Ruhrgebied; mijn definitie van mooi zal ook altijd anders zijn dan die van de doorsnee marketingjongen. Maar dat geeft niet: schoonheidsidealen veranderen; een interessante vrouw blijft een interessante vrouw. Schrijf maar op dat ik vrouwen er interessant wil laten uitzien.’

    De peetvader van de supermodellen

    Kortom: dat Lindbergh als één van de eerste Naomi Campbell, Cindy Crawford, Linda Evangelista en Christy Turlington voor zijn lens haalde, had niets met hun schoonheid te maken. Nee, ze zagen er gewoon interessant uit. De fotograaf lacht: ‘En toch is het zo. Als beginnende modefotograaf ga je op zoek naar vrouwen die je interessanter vindt dan de vorige generatie modellen, omdat je niet kan blijven zoeken naar “mooiere modellen”. Het is niet zoals in de sport: je kan niet elk jaar een seconde schoner zijn dan het vorige schoonheidsrecord. Je zoekt dus naar andere modellen, en de supermodellen waren ontegensprekelijk anders – beduidend meer intrigerend dan het slaapverwekkend mooie type model uit de jaren ’80.’

    Als Lindbergh over ‘de supermodellen’ praat, dan heeft hij het uiteraard over Naomi Campbell en compagnie – een dozijn modellen dat in de jaren ’90 een iconische status verwierf. De fotograaf wordt beschouwd als de peetvader van het fenomeen, maar klopt dat ook? Lindbergh verliest er bijna even zijn cool bij: ‘Ja, natuurlijk! Ik was eerst. Toegegeven, niet lang daarna is de rest van de modewereld gevolgd: Herb Ritts, Steven Meisel, binnen het jaar had elke topfotograaf met de supermodellen gewerkt. Maar ik heb ze als eerste op de cover van de Britse Vogue gezet – samen!’

    De Britse Vogue was niet geheel toevallig het blad waar Anna Wintour de plak zwaaide, voor ze terug naar New York werd gehaald om de Amerikaanse editie weer modieus te maken. ‘Zonder Anna Wintour zaten we hier nu misschien niet. Jaren voor ze hoofdredactrice van de Amerikaanse Vogue werd, werkten we beiden voor een klein magazine in New York. In ’83 vertrok ze naar Vogue, dat toen werd gerund door Grace Mirabella en Alexander Liberman. Die laatste belde mij in 1987 op, omdat hij wou dat ik voor de Amerikaanse Vogue kwam werken. Enerzijds vond ik dat een hele eer, anderzijds zagen de modereportages in het blad er op dat moment zo waanzinnig karakterloos en glad uit – modellen kregen per definitie dertig lagen make-up op – dat ik het aanbod heb afgeslagen. Ik kon zo geen vrouwen fotograferen. Liberman was verrast en hij gaf mij carte blanche om te laten zien hoe ik het dan wel zag. Ik ben toen met onder meer Linda Evangelista en Christy Turlington naar Los Angeles getrokken voor een shoot. Natuurlijk vond Liberman de beelden niet Vogue genoeg en hij stak ze in een schuif. Gelukkig werd die enkele maanden later opengetrokken door Anna Wintour, die intussen hoofdredactrice was geworden. Wintour vond de foto’s geweldig en ze vroeg of ik de cover van het eerste nummer onder haar bewind niet wou maken. We hebben toen gebroken met onder meer de knappe, maar ook nogal ouderwetse stijl van huisfotograaf Richard Avedon – met zijn grote, robuuste en perfect geföhnde koppen – en amper een jaar later was de Amerikaanse Vogue weer toonaangevend.’

    Alles is fake geworden

    Lindbergh introduceerde een nieuw type vrouw in de modefotografie: avontuurlijk, jong, spontaan, onbevangen én onafhankelijk. ‘Ik heb zelfs de eerste jeansbroek op de cover van Vogue gezet’, vertelt hij. ‘Je kon haar amper zien – hooguit een klein stukje – maar dat was voldoende om de modewereld op haar kop te zetten. Kun je je dat voorstellen?’

    De fotograaf lacht wanneer we het woord ‘revolutie’ in de mond nemen: ‘Het is maar mode. Niemand ligt er wakker van; de supermodellen nog het minst van allemaal. Toen die eraan begonnen, droegen ze spontaniteit en natuurlijkheid hoog in het vaandel. Na al die jaren schiet daar niets meer van over. Ze zien er vandaag zowaar nog meer fake uit dan hun voorgangers in de jaren ’80. Of wat zeg je tegen een vrouw van 45 die eruitziet als een meisje van twintig?’

    Leve photoshop? ‘Het probleem ligt niet bij de technologie, maar bij de mensen die haar gebruiken – een anoniem leger techneuten zonder visie op fotografie of het menselijke lichaam. Alles wat ze doen is fake. Ze creëren idealen die niet bestaan, zodat vrouwen er in het echt ook helemaal niet aan kunnen beantwoorden. Dat is gewoon krankzinnig.’

    Dan moet Peter Lindbergh iemand als Terry Richardson, die met een goedkoop fototoestel en een al even goedkope flits opdrachten voor de grootste (mode)magazines versiert, dus wel lusten? ‘Ik kan niet zeggen dat ik fan ben, maar ik waardeer elke fotograaf die ingaat tegen het stilaan dagenlange retoucheren van één foto. Alleen maakt Terry er zich naar mijn mening dan weer iets té makkelijk van af: Hallo! Klik! Flash! Klaar! Leuk, maar niet mijn stijl.'

    'Dan heb ik nog liever de school van Juergen Teller, die tegen de photoshopgekte ingaat door modellen bewust lelijk te maken. Al moet ik eerlijk toegeven dat ik ook daar niet overdreven wild van ben. Je kan Claudia Schiffer niet oneindig lelijk maken. De eerste keer is dat nieuw en boeiend, de tweede keer misschien ook, maar dan stopt het en kun je je afvragen of je je tijd niet beter had gestoken in een zoektocht naar nieuwe gezichten, dan in het verbouwen van degene die er al waren.’