Yasumasa Morimura

  • Books
    On Self-Portrait: Through the Looking-Glass, boek incl. originele gesigneerde foto en brons kunstwerk
    box 32 x 31 cm, foto 20,5 x 25,5 cm, boek 20,5 x 25 cm, bronzen tegel 26,5 x 26,5 cm
  • Biography

    Het werk van de Japanner Yasumasa Morimura (1951) wordt altijd in verband gebracht met dat van Cindy Sherman. Enerzijds begrijpelijk. Hun carrières liepen min of meer parallel, ze werden allebei bekend met werk waarin het draait om rolwisseling, ze braken allebei door in de jaren tachtig toen de representatie van de werkelijkheid (al dan niet beïnvloed door de massamedia) een grote rol speelde in de beeldende kunst, ze maakten allebei gebruik van een medium – de foto – dat in die tijd aan zijn opmars begon. Toch zijn er grote verschillen. En het zijn juist die verschillen die Morimura tot een interessante kunstenaar maken. Veel Japanse kunstenaars laten westerse invloeden in ruimte mate toe tot hun werk. Het zijn meesters van de imitatie. Een clichéopvatting, een gevaarlijke generalisatie, ik weet het, maar daarom niet minder waar. Morimura lijkt zich op Oosterse parodie het eerste gezicht helemaal te voegen naar dat cliché. De manier waarop hij zichzelf in beroemde Westerse meesterwerken plaatst, een fotografische vertaling geeft van schilderijen van Van Gogh, Goya, Frida Kahlo en anderen, lijkt geen andere conclusie te rechtvaardigen. Er is echter meer aan de hand. Met uitzondering van zijn meest recente werken, waarin hij de gedaante aanneemt van leiders als Lenin en Che Guevara, verplaatst de kunstenaar zich altijd in vrouwen. Dat positioneert zijn fotowerken in het hart van de gender discussies die met name in de jaren tachtig en negentig een grote rol speelden, vooral voortkomend uit vrouwen- en homobewegingen en gestimuleerd door de werelden van de reclame, de mode en zelfs de muziek die ieder jaar weer op zoek waren naar ‘de nieuwe vrouw’ of ‘de nieuwe man’. Dat daarbij ‘zijn’ vrouwen nooit helemaal vrouw worden maar, onderweg, in het androgyne blijven steken, is niet onbelangrijk. Dat maakt dat ‘zijn’ huidige mannen, ondanks de omslag die ze vormen, trouw blijven aan zijn oorspronkelijke thematiek. Het geraffineerde van Morimura’s opstelling is, dat hij zich met zijn foto’s weliswaar roert in een typisch Westers discours, maar dat hij daarnaast trouw blijft aan Japanse tradities. Bijvoorbeeld die van het Noh theater. Die gaat terug naar de achtste eeuw. Die theatervorm was op allerlei manieren bijzonder en afwijkend, maar het zijn vooral twee elementen die de kunstenaar adapteert in zijn werk. Noh acteurs waren uitsluitend mannen en zij speelden alle rollen, ook die van vrouwen. Verder hadden de stukken een stichtelijk doel. Het publiek moest er wat van opsteken. Vanuit deze achtergrond komen de rolwisselingen van Yasumasa Morimura in een ander daglicht te staan. Bovendien verschaft die context inzicht in de intenties van de kunstenaar. Hij mag dan in interviews geneigd zijn om zijn eigen werk te typeren als een manier om het publiek te vermaken – “Art is basically entertainment. (…) I am an entertainer and I want to make art that is fun.” – ik ben ervan overtuigd, dat zijn werk een kritiek is, weliswaar speels, op de dominantie van de Westerse kunst en cultuur. De ironie die tot in de vezels van zijn werk is doorgedrongen, maakt een dergelijke conclusie aannemelijk. Zijn Frida Kahlo (bijvoorbeeld in ‘Handshaped Earring’) is én een gelijkend portret én een parodie. De doorlopende wenkbrauwen, de sprekende ogen, de zwarte waas op haar bovenlip naast de vrolijke bloemetjes op haar kapsel, de gouden oorbel in de vorm van een hand (en een flesopener), de stekelige halsketting en de romantisch groene plantenpracht. Zijn Mona Lisa – bloot, zwanger en tegen de achtergrond van een onttakeld landschap – ligt dichter bij de bewust ontluisterende versie van Marcel Duchamps – met snor – dan bij de originele, zestiende eeuwse versie van Leonardo da Vinci. Zijn ‘Face Study’ van Rembrandt is enerzijds een eerbetoon aan een groot tekenaar, anderzijds nemen de waaierende krulharen van de meester een loopje met hem. Diezelfde vertekeningen zitten in zijn portretten van die andere iconen van de westerse cultuur: beroemde Hollywood sterren. Het feit alleen al dat hij die plaatst op gelijke hoogte met meesterwerken uit de beeldende kunst is veelzeggend. De manier waarop maakt de parodie volledig. Zijn Elizabeth Taylor als Cleopatra is zo dodelijk, dat het onbegrijpelijk wordt waarom deze actrice ooit de fout heeft kunnen maken zich voor een dergelijke larmoyante rol te laten strikken. Zijn witte Marilyn Monroe is zo tragisch dat het lijkt alsof de droeve afloop van haar leven voor niemand een verrassing had moeten zijn. Uit deze en andere werken blijken de dramatische kwaliteiten van Morimura. Ook in die zin bouwt hij voort op een lange Oosterse toneelen performance traditie. Dat hij die dramatiek vaak zo overdrijft dat zijn fotowerken op de grens tussen kitsch en kunst gaan balanceren, geeft aan waarom hij een dergelijke theatrale vorm nodig heeft. Werkt Cindy Sherman haar portretten eveneens tot in detail uit, zij zal nooit kiezen voor de overdrijving omdat ze daarmee, in haar ogen, de geloofwaardigheid van haar thematiek op het spel zou zetten. Er is nog een belangrijk verschil tussen het werk van Yasumasa Morimura en dat van Cindy Sherman, maar ook van Lyle Ashton Harris, Gillian Wearing, Robert Mapplethorpe, Duane Michaels en andere rolwisselaars. Het heeft onmiskenbaar schilderkunstige kwaliteiten. Dan doel ik niet op het grimeurstalent van de kunstenaar – “I don’t do my painting on a canvas, I do my painting on a face” – maar op de manier waarop hij delen van zijn foto’s elektronisch manipuleert. Vooral zijn achtergronden en zijn kleuren danken een deel van hun identiteit aan de fotoshopmogelijkheden van de computer. Bij Morimura is dat uitermate functioneel, omdat hij zijn inspiratie ontleent aan meesterwerken uit de schilderkunst, maar ook omdat hij geïnspireerd is door de onechte wereld van de film en tenslotte omdat hij zijn interpretaties van die bronnen bewust van een fake-element wil voorzien. De fotografie mag bij hem zeker geen medium zijn dat de werkelijkheid registreert. Dan zou het zijn doel voorbijschieten. In 1996 maakte Sherman het werk ‘Untitled’. Een meisje ligt op de grond. Een tegeltjesvloer. Ze heeft een oranje sweatshirt aan en een oranje met wit geblokt rokje. In haar rechterhand houdt ze een verfrommeld stukje papier. Haar gezicht straalt opwinding uit. Het heeft de kleur van haar kleding aangenomen. In 1998 maakte Morimura zijn versie van dat werk. ‘To my little sister: for Cindy Sherman’. Het is een bijna exacte kopie van het origineel. Een ode aan het verkleedmeisje. Als je het lef hebt om zo dicht bij het werk van een kunstenaar te komen met wie je, waarschijnlijk tot vervelends toe, wordt vergeleken, dan geef je in feite aan – al klinkt dat paradoxaal - hoe ver jouw uitgangspunten van die kunstenaar verwijderd zijn. Sherman is voor Morimura als Goya en Kahlo. Hij respecteert ze, maar voorziet ze vanuit een Oosterse, door een lange en rijke traditie gevoede context, van een kritische ondertoon.
     

    bron: Rob Perrée